De Duitse componiste, muziekdocent en koordirigent Sylke Zimpel (1959) studeerde compositie en koordirectie in Dresden, Weimar en Lion. Zij schrijft uitsluitend koormuziek, meestal op de hedendaagse poëzie. Zij bewerkte de afgelopen jaren talloze volksliederen uit Oost-Europa, waaronder veel Jiddische liederen. Zij richtte de koren "Chorbühne Tritonus" en "Femmes Vocales" in Dresden op en ontving meerdere onderscheidingen voor haar composities.
Rabejnu Tam
Dit is een schertsliedje over een beroemde twaalfde-eeuwse rabbijn die Tam wordt genoemd. Een gouden pauw, Joods symbool van de poëzie, brengt hem van over de Zwarte Zee een met rode (kleur van de liefde) inkt geschreven en met drie hete tranen verzegelde liefdesbrief van de koningin van Turkije. De rabbijn leest het, strijkt zijn baard glad, en doet van fè fè fè! En het geitje in de stal doet van mè mè mè! En de rabbijnse dan? Die geeft hem er met de deegrol van langs. Maar raad eens wie dit liedje heeft gemaakt? Een ondeugende kleermakersleerling, die op een sabbatsavond in zichzelf - gramjamjam - zat te gniffelen, precies op rijm!
s' Dremlen fejgl
Er slapen vogels op de takken, slaap mijn dierbaar kind.
Naast je wieg en op de brits zit een vreemde en zingt:
ljoe, ljoe, ljoe....
Hier stond vroeger je wiegje, gevlochten uit geluk
Maar je mamme, oj je mamme die komt nooit meer terug.
Ljoe, ljoe, ljoe....
Ik heb je vader zien rennen onder een hagel van stenen.
Over de velden verwaaide zijn verweesde geschrei.
Ljoe, ljoe, ljoe....
De schrijfster van dit lied, Leah Rudnitzka, werd in 1916 in Litouwen geboren. Zij was onderwijzeres en dichteres. Bij het uitbreken van de oorlog verhuisde ze naar Wilna (Vilnius). Ze publiceerde in een door jonge schrijvers en dichters uitgegeven Jiddisch tijdschrift. Haar gedichten werden zwaarmoedig toen ze in 1941 in het getto moest gaan leven. In dit lied beschrijft zij in drie korte coupletjes de vernietiging van het Joodse leven. Toen in 1943 het getto van Wilna werd geliquideerd, werd Leah naar het vernietigingskamp Majdanek gedeporteerd.
Mach tsoe di ejgelech
Doe je oogjes dicht, er komen vogeltjes
rondvliegen boven je wieg.
De knapzak in de hand - het huis is as en brand.
We gaan weg, mijn kind en zoeken naar geluk.
God deed de wereld op slot en rondom is de nacht.
Zij wacht ons op met huiver en verschrikking.
Wij staan hier samen in dit vreselijk uur
en weten niet waarheen de weg ons brengt.
Men heeft ons zomaar naakt uit ons huis verjaagd,
en ons in duisternis de velden in gedreven.
En storm, hagel en wind begeleiden ons, mijn kind,
tot in de afgrond van de wereld.
De dichter en schrijver Yeshayohu Shpigl (1906-1990) publiceerde als zesjarige zijn eerste gedichten. Dit lied schreef hij na de dood van een van zijn dochtertjes in het getto. Shpigl werd in 1944, bij de liquidatie van het getto, naar Auschwitz gedeporteerd.
Opsjiet (Afscheid)
Blijf gezond, mijn lieve ouders, ik ga van jullie weg,
op een verre weg waar geen wind waait
en waar geen vogel vliegt en waar geen haan kraait.
Blijf gezond, mijn lieve ouders, ik ga van jullie weg,
Moge God jullie geven gezondheid en leven,
en mij geluk op mijn weg.
Rabojssaj
Een humoristisch Jiddisch volksliedje uit de sfeer van een shtetl (Joods stadje) in de Habsburgse tijd. Het steekt een beetje de draak met het eindeloze geredekavel van rabbijnen en rabbijntjes. "Oneindig wijze Rabbi's, hoe drinkt de keizer thee? Ze gieten heet water in een suikerhoedje, en dan maar roeren. En hoe eet hij aardappels? Ze zetten een botermuur neer, en daar doorheen schieten ze de aardappels met een kanon recht in zijn mond". De lezer kan uit dit liedje ook iets opmaken over de armoede die er in de shtetls moet hebben geheerst.