Nit majn sjuld | - trad. |
S' dremlen Fejgl | - Jampolsky |
Es benkt zich | - trad. |
Tsigajnerlid | - David Bajgelman |
A tog foe nekome | - Chanah Milner |
Zog nit kejnmol | - trad. |
Mach tsoe di ejgelech | - David Bajgelman |
Sjtil, die Nacht | - Hirsh Glik |
S' brent | - Hirsh Glik |
Op deze pagina staat informatie over:
Het jiddische lied
Peter Berman
Mordechaj Gebirtig
Leah Rudnitzka
Hirsj Glik
David Bajgelman
Bronnen
Van de middeleeuwen tot de jaren veertig van deze eeuw leefde in Oost-Europa een grote, miljoenen mensen tellende, Jiddisch sprekende gemeenschap. De Oostjoodse wereld bestaat niet meer. Wat rest zijn, her en der in de wereld verspreid, groepen overlevenden, en .... de Jiddische liederen.
Het Jiddisch is in wezen het Duits zoals dat in de dertiende en veertiende eeuw werd gesproken langs de Rijn, vermengd met Hebreeuwse en Aramese elementen. Evenals in andere delen van Europa hadden zich in Duitsland grote groepen Joden gevestigd. Met de kruistochten, die zich ook richtten tegen in Europa zelf levende ketters en Joden, braken eeuwen van vervolgingen aan. Om hieraan te ontkomen begonnen de Duitse Joden vanaf ongeveer 1150 naar het oosten te trekken. De trek werd tot een massale vlucht toen in 1348 Duitsland, naar het eerdere Engelse en Franse voorbeeld, tot voor Joden verboden gebied werd verklaard. De aanleiding voor de maatregel vormde de Zwarte dood, de pest. De Joden werden ervan beschuldigd bronnen en rivieren te hebben vergiftigd en zo verantwoordelijk te zijn voor de dood van een groot deel van de Europese bevolking. In golven van pogroms werden 350 Joodse gemeenten in Duitsland vernietigd.
In het oosten vonden de vluchtelingen min of meer bescherming bij de Poolse koningen. Min of meer, want ook in Polen werd de relatieve rust regelmatig verstoord door vervolgingen door plaatselijke edelen of kozakkenlegers. Zo eisten de pogroms van 1648 tot 1660 niet minder dan een half miljoen mensenlevens. Tegen het eind van de achttiende eeuw werd Polen door de buurlanden opgedeeld en kwamen de meeste Poolse Joden te leven onder de Russische tsaren. De tijd van de bepalingen begon: Joden mochten alleen in speciale provincies en steden wonen; ze mochten alleen bepaalde beroepen uitoefenen; Joodse mannen werd een 25-jarige dienstplicht opgelegd; maatregelen werden uitgevaardigd om de Joodse cultuur te onderdrukken. Toen aan het einde van de negentiende eeuw opnieuw grote pogroms uitbraken begonnen vele Oosteuropese Joden naar West-Europa en Noord-Amerika te emigreren. De Joden die op deze manier in Duitsland terecht kwamen, werden daar vreemd aangekeken vanwege hun taal en kleding. Het waren de taal en kleding die ze indertijd uit datzelfde Duitsland hadden meegenomen, nauwelijks veranderd, ondanks een geschiedenis van meer dan zes eeuwen temidden van andere kulturen. Onder druk van de vervolgingen en bepalingen had de Joodse gemeenschap in Oost-Europa zich namelijk zeer geïsoleerd ontwikkeld. Deze ontwikkeling verschilt sterk van die van die andere grote Joodse gemeenschap in Europa: de Spaanse en Portugese Joden. Zij waren nauw betrokken bij de politiek en de cultuur van het Iberische schiereiland, zowel in de Islamitische als in de Christelijke periode. Althans, tot zij op het eind van de vijftiende eeuw door de Inquisitie ook uit dit deel van Europa werden verdreven. Tot die tijd bekleedden Joden hoge regeringsposten, waren er Joodse geleerden, medici, dichters en schrijvers van grote betekenis voor de Spaanse cultuur en waren het met name Joden die de Arabische wetenschappelijke werken in het Latijn vertaalden. Na de verdrijving vestigden zich veel Joden in de Islamitische wereld. Een klein deel trok naar de Nederlanden. Ook daar zetten zij hun naar buiten gerichte traditie voort. Een bekend voorbeeld daarvan voor Nederland is Spinoza.
Dergelijke ontwikkelingen waren in Oost-Europa onmogelijk. De Joodse cultuur daar ontwikkelde zich op basis van de eigen Joodse traditie, de Joodse leer en de oude Joodse boeken: de Torah, de Misjnah en de Talmoed. De bestudering van en de religieuze debatten over deze boeken doordrenkten het hele leven, te beginnen uiteraard bij de opvoeding. Deze was voor jongens en meisjes zeer verschillend. Jongens werden vanaf zeer jonge leeftijd opgevoed in het Hebreeuws en de Joodse traditie. Meisjes leerden geen Hebreeuws. Zij werden geacht met hun bruidsschat en hun harde arbeid de man in staat te stellen naast diens eigen werk door te studeren in de heilige boeken. De zorg voor het dagelijkse leven kwam op de vrouw neer. Later werd dit nog versterkt toen door de lange dienstplicht en de emigratie veel vrouwen alleen met de kinderen achter bleven.
In deze geïsoleerde en bij tijden zwaar vervolgde cultuur werd het zingen een manier van overleven. Voor elke gelegenheid was er wel een lied: spottende liedjes over de armoede; vrolijke en treurige liedjes over leven en dood; lieve liedjes over de liefde; bange liedjes over de dienstplicht. De liedjes over het dagelijks leven en het sappelen daarvoor zijn alle geschreven in het Jiddisch, door zowel mannen als vrouwen. De religieuze liedjes zijn vaak tweetalig, gedeeltelijk in het Jiddisch en gedeeltelijk in het Hebreeuws, en alleen gekomponeerd door mannen. Zo werd vrijwel het gehele leven in de liederen weergegeven en is zelfs tot in de schrijfpraktijk het specifieke van de Jiddische cultuur terug te vinden.
Een drietal ontwikkelingen heeft op het Jiddische lied een bijzondere invloed gehad.
De eerste is de opkomst van het Chassidisme. Het Chassidisme is een Joodse religieuze
stroming, gesticht in de achttiende eeuw door Baäl Sjem Tov en vooral belangrijk geweest
in Polen en de Oekraïne. De kern ervan is een soort pantheïsme, de idee van de
alomaanwezigheid van God. In alle wezens liggen goddelijke vonken en het is de taak
van de mens deze te ontdekken en tot ontvlammen te brengen. Muziek is daar als het ware
het hulpmiddel bij uitstek voor, een manier om de ziel te verheffen in de richting van God.
En hoe dichter bij God, hoe meer het lied is ontdaan van woorden, met als hoogtepunt een
melodie uitsluitend op klanken als "oj, doj, doj": een "nigoen". Het Chassidisme heeft het
lied nog belangrijker voor de Jiddische cultuur gemaakt dan het al was.
De tweede ontwikkeling die het Jiddische lied beïnvloedde is het socialisme. Het socialisme
kreeg vanaf het eind van de vorige eeuw veel aanhang onder de Oost-Europese Joden en
uiteraard klonk dat ook door in de liederen. Een bekende Joodse arbeidersdichter was
bijvoorbeeld David Edelschtat (1866 - 1892).
Ook de laatste grote Jiddische liedjesschrijver, Mordechaj Gebirtig, was lid van een
socialistische vereniging. Gebirtig, geboren in 1887, was meubelmaker in Krakau.
Hij heeft meer dan honderd liedjes nagelaten, in alle stemmingen en over alle aspecten
van het leven. Rondtrekkende Jiddische artiesten verspreidden ze over heel Oost-Europa.
De derde ontwikkeling van invloed op het Jiddische lied is het antisemitisme en de
moordzuchtige waanzin van het nationaal-socialisme. De laatste liedjes van Gebirtig zijn
ontstaan als oproepen om op te staan tegen de naderende brand. Maar niet alleen Gebirtig
schreef liederen over de oorlog. Tallozen schreven ze: in het getto en in het verzet,
bekenden en mensen van wie nog nooit iemand had gehoord. Het is uit deze laatste
"ontwikkeling" van het Jiddische lied dat de negen in deze uitgave afgedrukte liederen
afkomstig zijn.
In 1938, een jaar vóór de Duitse inval, schreef Mordechaj Gebirtig "S'Brent", waarin hij de gruwelen voorvoelde van de komende jaren. Het sjtetl zelf staat niet alleen in brand, maar het hele Joodse leven, een tijdperk, zal binnenkort verdwijnen. Dit lied was, en is nog steeds, een waarschuwing voor het gevaar van passiviteit en gebrek aan reaktie tijdens onderdrukking. Gebirtig probeerde met zijn liederen niet alleen de moed om stand te houden in te prenten, maar streefde ook naar het wekken van verzet tegen de onderdrukkers.
Tijdens de bezetting van Polen koos Gebirtig ervoor om in Krakau te blijven en niet te
emigreren ondanks een uitreisvisum. In het getto schreef hij nog enkele gedichten en
liederen vol haat en sarcasme. Toch heeft hij tot het laatst geloofd in een wereld die
"als een duif de tijding van vrede zou brengen".
In 1943 schreef Gebirtig tijdens de dagelijkse deportaties vanuit Krakau zijn "A tog foen
nekome" vol verdriet en woede. Het behoort tot de liederen die door de dochters van zijn
vriend Hofman, Julia en Hanke, en hun vriendin Sjosjava Palgi met gevaar voor eigen leven
uit het getto zijn gesmokkeld. Muziek van Gebirtig zelf voor het lied is niet bekend. De
melodie is later door Chanah Milner gemaakt.
Een paar maanden later, in juni 1943, stierf Gebirtig tijdens de liquidatie van het getto.
Hirsj Glik heeft een tijd deel uit gemaakt van de partizanen, maar werd door de Duitsers
gevangen genomen en kwam in de gevangenis terecht. De partizanen bestonden voor een deel
uit jonge vrouwen die, met valse papieren, een liefst arisch uiterlijk en accentloos Pools
sprekend, het zenuwcentrum vormden van het verzet. Zij transporteerden voedsel, medicijnen
en berichten, en smokkelden wapens in de getto's of naar de bossen.
Veel individuele staaltjes van durf en moed herinnert men zich niet meer, maar enkele van deze vrouwen
zijn legendarisch geworden. De jonge vrouw die Hirsj Glik inspireerde om het lied "Sjtil,
die nacht is ojsgesjternt" te schrijven was Vitke Kempner. Zij nam deel aan de eerste
succesvolle sabotageactie van de partizanen van Vilna. Samen met Itzile Matskewitsj blies
zij in 1942 een SS-wapentransport op. Daarna werd zij de leider van een groep die veel
belangrijke en gevaarlijke opdrachten uitvoerde. Zo lukte het haar zelfs om zichzelf binnen
te smokkelen in een concentratiekamp vlakbij Vilna en liet een grote groep naar de bossen
ontsnappen. "Sjtil, die nacht" is een ode aan Vitke en al die andere vrouwen, van wie er
slechts enkelen overleefden. Eén van hen zei: "de besten zijn gevallen .... je zult nooit
kunnen begrijpen hoe geweldig ze waren."
Tsigajnerlid. Vanaf september 1941 kwamen duizenden zigeuners in een afgescheiden gedeelte van het getto in Lodz. Zij werden zodanig geïsoleerd dat de Joodse gettobevolking zich nauwelijks bewust was van hun aanwezigheid. De zigeuners overleefden het niet lang. Zij werden uitgehongerd en doodgemarteld. Er brak een tyfus epidemie uit, die dagelijks honderden slachtoffers eiste. Wie overleefde werd gedeporteerd. Dit lied illustreert de pogingen van deze zigeuners om uit zang en dans kracht te putten voor hun beproevingen.
- "Met bloed en niet met inkt is dit geschreven. Liederen uit ghetto's en concentratiekampen". Keuze en transcriptie: Chanah Milner. Bewerking: Wim Gijsen.
Uitgeverij Bert Bakker, 1966.
- Mordechaj Gebirtig,"Het brandt". Samenstelling en transcriptie: Chanah Milner. Pianobegeleiding: Peter Berman.
Uitgeverij De Walburg Pers, 1970.
- "Yes, we sang". Shoshana Kalisch.
Uitgeverij Harper & Row.
- "Vier Jiddische liederen".
Uitgave 4 Mei-Projekt, 1983.